Er is steeds meer ‘techniek’ beschikbaar om patiënten een betere behandeling te geven, terwijl er op alle niveaus ook een dringend tekort is aan personeel in de zorg. Onderwijsinstellingen spelen in op deze ontwikkeling, hetgeen leidt tot grote populariteit van biomedische technologie opleidingen. Toonaangevende voorbeelden zijn de academisch opgeleide klinisch technoloog of technisch geneeskundige. Dus dankzij de vele technische mogelijkheden zou het gemakkelijker werken moeten zijn in de zorg. Toch horen we vooral over overbelasting en overbodige administratie. En als we techniek dan meer voorrang willen geven rijst de vraag wie van de medici dat gaat realiseren? Maar vaker komt nu de vraag of een klinisch ‘techneut’ dit kan doen en zo ja welke is dan de beste? Beide vragen verdienen een kritische analyse voordat een bruikbaar antwoord kan worden gegeven.
Innovatie, Techniek en Veiligheid.
Te langzaam dringt het in de zorgorganisaties door dat techniek helpt problemen op te lossen. Mits goed georganiseerd en veilig. De oorzaak ligt in het gebrek aan besef dat de arts en verpleegkundige qua opleiding en competenties niet het best-geëquipeerde teamlid zijn om te zorgen dat die technologie veilig en effectief wordt gebruikt. De basisarts en zelfs de (verpleegkundig) specialist worden daartoe nauwelijks opgeleid en zij zijn de facto afhankelijk van technici en laboranten.
De grote inzet op bureaucratie en kwaliteitsmanagement ‘vreet mensen’ en is geen goed antwoord om veiligheidsrisico’s van innovatie door techniek te beheersen. Logistieke fixing en registraties lossen geen knelpunten op, laat staan dat hiermee technologie gerelateerde uitdagingen kunnen worden aangegaan.
Het gebruik van een innovatieve techniek schept nieuwe risico’s en moet veilig worden ingepast in een werk- of productieproces. De consequentie is dat een technische innovatie altijd een herontwerp of herinrichting vereist van een werkproces, groot of klein. Die intrinsieke procesinnovatie is meestal een struikelblok voor optimaal gebruik van techniek in de zorg, mede vanwege de belangen van de huidige stakeholders: artsen, verpleegkundigen en bestuurders op vrijwel alle niveaus.
De techniek aanpassen aan de zorg of de zorg aan de techniek?
Het is een vooruitgang paradox om zo veel mogelijk bij het oude te laten om de innovatierisico’s te verminderen: laten we techniek inzetten om beter te werken, maar de procesverandering door de techniek willen we niet. Dus of het nu om een app gaat of robotinterventies, het komt er altijd bij, en niet in plaats van. Dit leidt tot twee ‘gekortwiekte’ zorgprocessen voor het oplossen van hetzelfde probleem. En dan moet vooral de privacy van iedereen worden gewaarborgd. Op deze manier wordt de effectiviteit van technologie gefrustreerd en gegijzeld door de gevestigde belangen. Alternatieve zorg met kruiden kan altijd, maar een ZBC met slimme techniek kan zelden of nooit, omdat er dan ergens een zorgafdeling dreigt om te vallen.
Als problemen in de zorg met innovatieve technologie worden aanpakt moet dit op een radicale ‘disruptieve’ manier. Daarom is er in de zorg juist niet behoefte aan meer echte of bijna-echte artsen met gevoel voor techniek. Er is behoefte aan technici en ingenieurs die technologie ontsluiten en beheersen en beschikbaar maken voor de individuele patiënt. Niet aan liefhebbers die de kwaliteit van het speelgoed beheren. Door het zorgproces aan te passen aan de techniek kunnen zorgverleners op een slimme manier worden ontlast ondanks dat er minder van beschikbaar zijn.
Ruimte maken voor de klinisch technoloog.
Tegenwoordig is de klinisch technoloog een onontkoombare aanvulling in plaats van vervanging van een oude medische functie door een nieuwe technische. In de huidige praktijk worden technische zorgplatformen door medici gerund en door technici gefaciliteerd. Het begint met het besef dat men tegen de grenzen van het verantwoorde economische of wetenschappelijke gebruik van techniek aan loopt. Dan wordt bedacht op welke wijze een technicus een en ander kan vlot trekken. Liefst een promovendus of iemand op postdoc niveau, omdat dit lijkt op het niveau van de arts-assistent of verpleegkundig specialist. Echter, bij introductie van een technisch platform moet men juist zorgen dat er voldoende competenties op technisch niveau zijn geformuleerd. Dit leidt tot functieomschrijvingen, vaststelling van het niveau HBO of academisch en salarisschalen. Dan wordt het dus kiezen tussen meer of minder artsen / verpleegkundigen of technici. Maar de keuze voor een medisch profiel met wat techniek lijkt nog steeds de voorkeur te krijgen boven een technicus met een medisch profiel.
Het uitdijend aantal platforms vormt een steeds grotere uitdaging, zelfs voor de huidige laboranten en technici. Dit platform geeft hiervan regelmatig voorbeelden in artikelen en columns. Of het nu gaat om een robot set -up, beeldvorming op de hybride OK met of zonder navigatie en HoloLens-reality, of Artificial Intelligence op een Intensive Care, de arts kan er meestal over praten, maar moet de installatie en optimaal gebruik overlaten aan technici. In veel gevallen is technische ‘coaching’ bij het gebruik nodig ook al zou besturing door een technicus beter uitpakken. Veel medische technologie is als een dure smartphone, waarvan maar een paar opties worden gebruikt. De functie van medisch specialist moet zich ontwikkelen in de richting van ‘commandant / teamleider/ supervisor’ in plaats van zelf de joystick te willen besturen. Op de trein is de conducteur al jaren de baas, terwijl de machinist veilig stuurt dankzij techniek.
Het teamwerk en de verantwoordelijkheid.
De rolverdeling binnen een team moet duidelijk zijn. Van technici in de zorg wordt verwacht dat zij goed kunnen communiceren, kunnen samenwerken en ook op gepaste wijze contact met de patiënt kunnen maken. Die vaardigheid kan worden aangeleerd en moet blijken uit een opleidingstraject of enkele speciale cursussen. Als je bent gecertificeerd als klinisch technoloog, klinisch fysicus of zelfs de titel geneeskundige voert, lijkt dat vanzelfsprekend. Maar als toekomstig werkgever en HR- manager moet je altijd verifiëren of iemand met deze vaardigheden in het individuele geval ook voldoet aan de verwachtingen. Of dus een klinisch geneeskundige uit Twente, een klinisch technoloog uit Delft of een medisch ingenieur uit Eindhoven nodig is, wordt bepaald door de functie-eisen passend bij de baan en specifieke kennis en vaardigheden van de kandidaat. Dus meestal kunnen zij in principe alle drie geschikt zijn. Maar er kan bijvoorbeeld toch gekozen worden voor een klinisch fysicus of een in huis opgeleide ‘Hbo- er’ om een veelheid van redenen.
Klinisch technologen gaan artsen verdringen, maar vooral omdat deze laatste minder nodig zijn als werkprocessen anders worden ingericht en andere dan artsencompetenties worden gevraagd. Maar dat moet dan ook beloond worden, blijkend uit de wervingsadvertentie. Los van de afstudeermaster als klinisch technoloog, klinisch geneeskundige of medisch ingenieur moet daarin duidelijk zijn welke uitdagingen er zijn en welk zorgprobleem met welk team moet worden aangepakt: beeldvorming, katheterbesturing, beademing, robotica, navigatiesystemen, computersimulaties, 3 d-printen, software ontwikkeling voor machine learning etc.
Halve arts of hele technicus?
We kiezen ervoor om de arts namens de zorginstelling de contracterende partij te laten zijn. De arts en de instelling bepalen de facto de rol, de verantwoordelijkheid en de inbreng van de medewerkers – teamleden. Hoewel de technicus de dominante en onmisbare schakel in high – tech dienstverlening kan zijn en zonder technicus de arts een keizer zonder kleren is, komt de patiënt voor de arts – teamleider.
Veel nieuwe technologie wordt ondoordacht aangeschaft, onvoldoende gebruikt en onvoldoende geëvalueerd, omdat verondersteld wordt dat – ook op die terreinen- de ‘doctors in the lead’ zijn. Ook het faciliteren van droge trainingsuren gaat daartoe behoren met en zonder simulators en hologrammen. Klinisch technologen zullen die platformen moeten ontwikkelen, laten functioneren en onderhouden. Het beschikbaar maken van deze trainingen is al verplicht voor producenten van implantaten en apparatuur.
De door verpleegkundigen en artsen zelf opgetuigde bureaucratie van het huidige kwaliteit-management biedt onvoldoende garantie voor veiligheid en effectiviteit van complexe en snel veranderende technologie. Hier ligt een uitstekende kans voor de enigszins medisch onderlegde technicus om het heft in handen te nemen. Niet door met de arts te concurreren, maar hem te helpen technologie te laten werken en zorgpaden simpel te houden. En inderdaad heeft dit tot gevolg dat er minder posities voor artsen en verpleegkundigen nodig en beschikbaar zullen zijn die dan worden ingenomen door technici. Het is de functieomschrijving die er toe doet, meer dan de afstudeerrichting. Maar alleen de inzet van de ‘hele technicus’ is de enige manier om techniek in de zorg veilig en kosteneffectief te laten werken.
Professor B.J.A.M. (Bas) de Mol, MD, PhD, JD is emeritus hoogleraar cardio-thoracale chirurgie AMC, emeritus hoogleraar veiligheid technische veiligheid in de zorg TUD, emeritus hoogleraar cardiovasculair biomechanica TU/e, medisch directeur en medeoprichter Life Tec Group BV, Eindhoven.