Ellen Laan (1962) is hoogleraar seksuologie en verbonden aan het Amsterdam UMC. In 1994 schreef ze haar dissertatie over de seksualiteitsbeleving van vrouwen en in 2012 ontving ze een eredoctoraat van de Katholieke Universiteit Leuven. Speciaal voor het man-vrouw themanummer van MTIntegraal zijn we in gesprek geraakt over seksuele verschillen tussen mannen en vrouwen. In hoeverre is er überhaupt sprake van verschil of is er wellicht toch meer gelijkheid dan vaak gedacht wordt?
Seksuele ongelijkheid
Volgens Ellen Laan bestaat er een aantal opvattingen over man-vrouwverschillen dat leidt tot drie – volgens Ellen zeer onrechtvaardige – ongelijkheden. Allereerst is dit de seksuele ongelijkheid in seksueel plezier. Uit onderzoek blijkt dat er bij penis-in-vagina gemeenschap – voor heteroseksuelen de meest gebruikelijke vorm van seks– sprake is van een orgasme-kloof van 60%: waar 90% van de mannen altijd klaarkomt bij de gemeenschap, is dit bij vrouwen slechts 30%. “Ik vind dat je je hier in 2019 kwaad over mag maken. Het is heel onvrouwelijk om je kwaad te maken, maar ik word er steeds beter in en ik vind mezelf nog steeds vrouwelijk”, zegt Laan met een knipoog.
Een tweede ongelijkheid is het feit dat vrouwen veel meer dan mannen te maken krijgen met seksueel geweld. Laan haalt hierbij een onderzoek uit medisch tijdschrift JAMA (‘The Journal of the Medical Association’) aan waarin gesteld wordt dat voor 6,5% van Amerikaanse vrouwen de eerste seksuele ervaring een verkrachting is. Ten slotte noemt ze de schatting dat ongeveer 10% van alle vrouwen pijn heeft bij de penetratie en het feit dat zowel mannen als vrouwen hier desondanks mee doorgaan. Dit gedrag schrijft ze toe aan de seksuele voorlichting, waarbij het orgasme van mannen is voorondersteld en deze onuitgesproken boodschap leidt tot diepgewortelde opvattingen over seksuele ongelijkheid.
Mythes
Laan stelt dat er sprake is van drie mythes die ervoor zorgen dat deze seksuele ongelijkheid in stand wordt gehouden.
De eerste mythe is dat mannen altijd een biologische behoefte aan seks – gedreven door testosteron – zouden hebben. Mannen hebben weliswaar 10-20 keer meer testosteron dan vrouwen, maar het is desondanks van beide geslachten het sekshormoon. Bovendien is testosteron alleen belangrijk als je er tekort van hebt en is er binnen de normale waarden geen relatie tussen seksuele behoeftes en testosteron.
Wat betreft de biologische seksdrift werd er lang gedacht – bijvoorbeeld door Freud – dat seks vergelijkbaar is met honger en dorst en dat je er vanzelf zin in krijgt als je het lang niet hebt gehad. Onderzoek wijst uit dat het tegenovergestelde echter het geval is: als je lang geen seks hebt, zorgt dit voor lustvermindering en zelfs tot een daling in het testosteronnieau. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen en er is dus geen sprake van een biologische mannelijke seksdrift.
De tweede mythe voor de instandhouding van seksuele ongelijkheid is dat penis en vagina nodig zijn voor voortplanting en dus het belangrijkst zouden zijn voor seks. Volgens Laan klopt dit niet, aangezien cijfers uitwijzen dat wij veel meer seks hebben dan nodig is voor de voortplanting. We verschillen daarin van veel (maar niet alle) zoogdieren, die alleen seks hebben in een vruchtbare periode. Hoe meer zoogdieren echter genetisch aan ons verwant zijn, zoals bonobo’s en chimpasees, des te meer ze gemeenschap hebben die andere doelen dient dan reproductie.
Als derde mythe noemt Ellen de vooronderstelling dat mannen meer seks willen omdat ze nu eenmaal zo geëvolueerd zouden zijn. Hierbij haalt ze de ouderschapsinvesteringstheorie van Trivers (1972) aan. Aangezien mannen slechts 5 minuten nodig hebben voor zaad-donatie en vrouwen 9 maanden zwanger zijn, zouden mannen geëvolueerd zijn om polygaam te zijn en vrouwen om monogaam en dus kieskeuriger te zijn. Evolutie zou dus de drijvende kracht zijn voor seksuele voorkeur. Een analyse van Cordelia Fine – auteur van het boek Testosteron Rex – wijst echter uit dat deze ouderschapsinvesteringstheorie onwaarschijnlijk is en bovendien verschillen mannen en vrouwen nauwelijks in voorkeur voor monogamie of polygamie.
Ellen: “Bovendien, feministen krijgen vaak het verwijt evolutie en biologie te negeren. Het zijn echter biologen die het belangrijkste seksuele orgaan van vrouwen – de clitoris – negeren.” Onderzoek wijst uit dat vrouwen veel vaker klaarkomen wanneer het buitenste deel van de clitoris, de glans of het eikeltje wordt gestimuleerd dan wanneer stimulatie via de vagina gaat. Overigens zijn orgasmes via vaginale stimulatie ook altijd clitoraal, die komen tot stand door stimulatie van het door opwinding gezwollen inwendige deel van de clitoris (dat lukt trouwens beter met vingers dan met een penis!). De vagina is een baringskanaal en is daardoor relatief ongevoelig. Er is dus een heel goede reproductieve reden voor het feit dat vaginale orgasmes niet bestaan. Het is merkwaardig dat biologen ook dít biologische feit negeren. Mogelijk hebben deze blinde vlekken over de vrouwelijke genitale anatomie zo lang bestaan omdat ‘seks’ werd gedefinieerd als penis-in-vagina. Hoe dan ook, de conclusie is gerechtvaardigd dat het heteroseksuele script van penis-in-vagina-seks, waarbij mannen alleen hun penis gebruiken, niet goed is voor vrouwelijk genot.
Volgens Laan zijn “reproductie” of “de biologie” of “de evolutie” dan ook geen goede verklaringsmodellen voor menselijke seksualiteit en ondersteunen ze het ongelijkheidsmodel.
Gelijkheid
Het bewijs dat er meer nadruk moet komen te liggen op gelijkheid in plaats van bovenstaande ongelijkheid tussen en vrouwen is te vinden in de wetenschap, waarvan Ellen in ons gesprek een aantal voorbeelden noemt.
Allereerst het mechanisme van opwinding, dat bij mannen en vrouwen gelijk is. Er moet namelijk altijd sprake zijn van een seksuele prikkel, die leidt tot doorbloeding van zowel de penis als de vaginawand. Zonder die prikkel is er geen opwinding, ook niet bij mannen. “Waarom denk je dat er een billion dollar sex industry is voor mannen? Omdat ze spontaan zin krijgen?” merkt Ellen dan ook op.
Daarnaast heeft een meta-analyse van 61 fMRI-hersenscans aangetoond dat vrouwenbreinen even sterk op visuele prikkels reageren als mannenbreinen.[1] Hieruit blijkt dus dat het echt een vooroordeel is dat mannen meer visueel zouden zijn ingesteld dan vrouwen. Uit een andere meta-analyse, waarbij 30 seksuele gedragingen en attitudes zijn onderzocht, kwam naar voren dat er hierbij slechts 4 ‘matige’ verschillen waarneembaar waren.[2] Volgens Ellen Laan zijn er “zelfs hier geen 2 verschillende planeten”, aangezien er bij een zogenaamd ‘matig’ verschil even goed sprake is 80% overlapping tussen beide partijen.
Niet alleen biologen valt het verwijt te maken dat ze door het teruggrijpen op de evolutietheorie de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in stand houden, ook seksuologen hebben zich er tot voor kort schuldig aan gemaakt door zonder meer aan te nemen dat mannen altijd wel seks willen. Uit recent onderzoek waarbij mannen hierover zijn ondervraagd is echter gebleken dat ook zij – net als vrouwen – soms wel degelijk tegen hun zin in seks hebben om hun partner een plezier te doen.[3]
Zo bezien zijn de man-vrouw verschillen dus een stuk geringer dan vaak wordt gedacht. Ellen besluit dan ook met de conclusie dat we allemaal van Mars komen en pleit voor seksuele gelijkheid als norm.
Voor meer informatie over het onderzoek over visuele prikkels van E. Miticheva, zie het artikel ‘Neurale substraten van seksuele opwinding zijn niet geslachtsafhankelijk’.
Referenties
[1] Ekaterina Mitricheva et al. PNAS 2019;116:31:15671-15676.
[2] Petersen, J.L., & Hyde, J.S. (2010). A meta-analytic review of research on gender differences in sexuality, 1993-2007. Psychological Bulletin, 136, 21-38. Oliver, M. B., & Hyde, J. S. (1993). Gender differences in sexuality: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 114, 29–51.
[3] Murray, S. (2019) Not always in the mood.