In ziekenhuizen zijn er twee veelgebruikte methoden om de bloeddruk te meten: • Een elektronische bloeddrukmeter die bestaat uit een interne pomp die een manchet opblaast. Het opblazen van de manchet wordt elektronisch gecontroleerd op polsgolf en druk. Het apparaat geeft een indicatie van de bloeddruk. • Een mechanische bloeddrukmeter kan een kwikmanometer of mechanische manometer zijn waarmee met behulp van een stethoscoop de bloeddruk wordt gemeten.
Bloeddruk
Bloeddruk (BP) is de kracht die wordt uitgeoefend door het bloed op de wanden van bloedvaten en vormt een van de belangrijkste vitale functies van het lichaam. De druk van het circulerende bloed neemt af naarmate het bloed door slagaders, arteriolen, haarvaten en aders beweegt; de term bloeddruk verwijst in het algemeen naar de arteriële druk, dat wil zeggen, de druk in de grotere slagaders. Dat zijn de bloedvaten die stromen vanuit het hart. Arteriële druk wordt meestal gemeten met een bloeddrukmeter bestaande uit een kwikkolom. De hoogte van deze kolom geeft de druk weer in millimeters kwikdruk (mmHg). Ook de elektronische meters geven de druk aan in mmHg.
Voor elke hartslag varieert de bloeddruk tussen systolische en diastolische waarden. Systolische druk is de piekdruk (bovendruk) in de slagaders, die optreedt aan het begin van de hartcyclus wanneer de ventrikels samentrekken. Diastolische druk is de minimale druk (onderdruk) in de slagaders, die optreedt aan het einde van de hartcyclus. Een voorbeeld van normale gemeten waarden voor een gezonde volwassen mens in rust is 115 mmHg systolisch en 75 mmHg diastolisch,geschreven als 115/75 mmHg). De Polsdruk is het verschil tussen systolische en diastolische druk.
De bloeddruk is niet statisch maar heeft per hartslag en gedurende de dag. Dit wordt circadiaans ritme genoemd. Hij varieert als reactie op stress, voedingsfactoren, medicijnen, ziekte, lichaamsbeweging en tijdelijk door te snel opstaan. Soms zijn de variaties groot. Hypertensie verwijst naar de arteriële druk die abnormaal hoog is, in tegenstelling tot hypotensie wanneer deze abnormaal laag is. Naast de lichaamstemperatuur zijn bloeddrukmetingen de meest algemeen gemeten fysiologische parameters.
‘Normale’ bloeddruk varieert met leeftijd, gezondheidstoestand en klinische situatie. Bij de geboorte is een typische bloeddruk 80/50 mmHg. Het stijgt gestaag tijdens de kindertijd en is bij een jonge volwassene 120/80 mmHg. Naarmate we ouder worden, blijft de bloeddruk stijgen. Een vuistregel is dat de normale systolische druk de leeftijd in jaren +100 is. De bloeddruk is lager tijdens de late zwangerschap en tijdens de slaap.
Hieruit volgt dat een systolische druk van 160 mmHg voor een oudere man of 90 mmHg voor een zwangere vrouw heel normaal kan zijn. Om te beoordelen of een bepaalde meetwaarde te hoog of te laag is moeten de waarden worden vergeleken met de ‘normale’ waarde voor die patiënt.
Soorten bloeddrukmeting
Arteriële druk kan invasief of niet invasief worden gemeten. Voor de invasieve methode wordr er een slagader aangeprikt en verbonden met een elektronische sensor die elke slag de bloeddruk meet. Dit kan alleen in een kliniek worden uitgevoerd.
Niet-invasieve meting
De niet-invasieve of auscultatoire en oscillometrische methoden zijn eenvoudiger en sneller dan invasieve metingen. Ze vereisen minder expertise bij de uitvoering, hebben vrijwel geen complicaties en zijn minder onaangenaam en pijnlijk voor de patiënt. Niet-invasieve metingen kunnen echter een iets lagere nauwkeurigheid die bepaald wordt door de elektronica of degene die handmatig meet. Beide methoden worden vaker gebruikt voor routineonderzoeken en monitoring.
Palpatiemethoden
Een minimale systolische waarde (bovendruk) kan ruwweg worden geschat zonder enige apparatuur door palpatie, meestal gebruikt in noodsituaties. Als de polsslagader nog te voelen is dan duidt dit op een minimale bloeddruk van 80 mmHg. Zijn de slagaderpulsen in de lies nog te voelen dan betekent dit een druk van ten minste 70 mmHg. Het zelfde geldt voor de halsslagader die ook een minimum van 60 mmHg aangeeft. Nadeel is dat de diastolische waarde niet te schatten is met deze methode. Een studie heeft aangetoond dat het wel een erg onnauwkeurige methode betreft en eigenlijk beter niet gebruikt moet worden.
Auscultatoire methoden
De auscultatoire methode maakt gebruik van een stethoscoop en een bloeddrukmeter. Die bestaat uit een opblaasbare manchet die om de bovenarm wordt geplaatst op ongeveer dezelfde verticale hoogte als het hart. Hij wordt bevestigd aan een kwik- of een mechanische manometer. De kwikmanometer, die wordt beschouwd als de gouden standaard voor het meten van arteriële druk geeft een absoluut resultaat zonder kalibratie. Het gebruik van kwikmanometers is vaak vereist in klinische onderzoeken en voor de klinische meting van hypertensie bij hoog risicopatiënten zoals zwangere vrouwen. Een manchet van de juiste maat wordt aangebracht en handmatig opgeblazen door herhaaldelijk in een rubberen ballon te knijpen totdat de slagader volledig is afgesloten. De onderzoeker laat nu langzaam de lucht uit de manchet lopen en luistert gelijktijdig met een stethoscoop in de elleboogplooi naar de tonen van de armslagader. Wanneer het bloed net begint te stromen zorgt de turbulente voor een suizend of beukend geluid, de Korotkoff tonen. De druk waarbij dit geluid voor het eerst wordt gehoord is de systolische bloeddruk. Bij verder leeglopen van de manchet verdwijnt het geluid helemaal. De manometer geeft op dat moment de diastolische druk aan.
Oscillometrische methode
Oscillometrische methoden worden soms gebruikt bij wat langduriger metingen. De apparatuur is vergelijkbaar met die van de auscultatorische methode, maar nu met een elektronische druksensor (transducer) die Korotkoff tonen detecteert in plaats van de stethoscoop. Het is een apparaat bestaande uit elektronica, een luchtpompje en een manchet. De bloeddrukken en hartfrequentie worden digitaal uitgelezen. Belangrijk bij deze apparatuur is de regelmatige kalibratie om er zeker van te zijn dat er geen afwijkingen in de elektronica zijn ontstaan. Opblazen en leeglopen van de manchet gebeurt automatisch. Na de meting verschijnen de waarden in het display. De methode heeft als voordeel dat er minder vaardigheid voor nodig is en altijd op dezelfde manier gemeten wordt.
Het meetproces verloopt als volgt. De manchet wordt opgepompt tot een druk die aanvankelijk hoger is dan de systolische druk Vervolgens wordt deze druk gedurende een periode van ongeveer 30 seconden verlaagd tot onder de diastolische druk. Een sensor meet het moment waarop de bloedstroom begin en de maximale oscillatie. Uit deze gegevens worden met behulp van een algoritme de bloeddrukken gemeten. Het is essentieel dat de manchetmaat correct is: te kleine manchetten kunnen een te hoge druk opleveren terwijl te grote manchetten een te lage druk opleveren. Oscillometrische bloeddrukmeters kunnen onnauwkeurige metingen produceren bij patiënten met hart- en circulatieproblemen.
In de praktijk geven de verschillende methoden geen identieke resultaten. Die zijn afhankelijk van het soort algoritme experimenteel verkregen correctiefactoren die worden gebruikt om de resultaten aan te passen om ze zo goed mogelijk overeenkomen te laten komen met de auscultatorische resultaten.
Elektronische bloeddrukmeters worden meestal aangeduid als NIBP, niet-invasieve bloeddruk.
Meetomstandigheden
Voordat de meting wordt verricht mag gedurende 30 minuten geen koffie gedronken worden, sigaretten gerookt of zware lichamelijke inspanning verricht. Een volle blaas kan een klein effect hebben op de bloeddrukmetingen. De bloeddrukmanchet dient altijd tegen de blote huid te liggen, aangezien metingen die over een hemdsmouw worden genomen minder nauwkeurig zijn. Tijdens het lezen dient de gebruikte arm ontspannen te zijn, door deze bijvoorbeeld op een tafel te laten rusten. Aangezien de arteriële druk gedurende de dag varieert, moeten metingen die bedoeld zijn om veranderingen over langere tijdsbestekken te volgen, op hetzelfde tijdstip van de dag worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de metingen vergelijkbaar zijn.
De volgende bloeddruk classificatie is van toepassing op volwassenen van 18 jaar en ouder. Het is gebaseerd op het gemiddelde van zittende bloeddrukmetingen die correct zijn gemeten tijdens 2 of meer consulten.
Gradatie bloeddruk | Systolisch | Diastolisch |
Normaal | 120-129 mmHg | 80-84 mmHg |
Hoognormaal | 130-139 mmHg | 85-89 mmHg |
Hypertensie graad I (licht verhoogde bloeddruk) | 140-159 mmHg | 90-99 mmHg |
Hypertensie graad II (matig verhoogde bloeddruk) | 160-179 mmHg | 100-109 mmHg |
Normaalwaarden
Hoewel de gemiddelde waarden voor arteriële druk kunnen worden berekend voor elke populatie, is er vaak een grote variatie van persoon tot persoon; de arteriële druk varieert ook van moment tot moment bij individuen. Bovendien kan het gemiddelde van een bepaalde populatie een twijfelachtige correlatie hebben met de algemene gezondheidstoestand, waardoor de relevantie van dergelijke gemiddelde waarden even twijfelachtig is. In een onderzoek met 100 proefpersonen zonder bekende voorgeschiedenis van hypertensie werd echter een gemiddelde bloeddruk van 112/64 mmHg gemeten, wat binnen het normale bereik ligt. Bij kinderen zijn, zoals gezegd de normaalwaarden lager dan bij volwassenen. Bij ouderen is de bloeddruk meestal hoger dan de normaalaarden voor volwassenen, grotendeels vanwege verminderde flexibiliteit van de slagaders.
Het risico op hart- en vaatziekten neemt geleidelijk toe over het hele bereik van hogere arteriële druk die begint bij 120/80 mmHg. In het verleden werd hypertensie alleen gediagnosticeerd als secundaire tekenen van hoge arteriële druk aanwezig waren. In het VK worden de metingen van patiënten echter nog steeds als normaal beschouwd tot 140/90 mmHg.
Samengesteld en bewerkt door: John Sandham IEng MIET,